Carlos de Grunenbergh ( ?- 1696) Een tijdsgenoot van Vauban en Cormontaigne: zijn projecten in de Middellandse Zee.

PIET LOMBAERDE (Universiteit Antwerpen)

Deze bijdrage spitst zich toe op de versterkingen van Carlos de Grunenbergh, een bijzonder talentvolle ingenieur uit de Zuidelijke Nederlanden. Hij was actief in verschillende gebieden van het Habsburgse rijk (zoals Spanje) en werkte daarna in Napels, vooral op Sicilië en tussendoor ook op Malta. Zijn vestingbouwkundige bijdragen vernieuwden en verbeterden het bestaande gebastioneerde systeem, maar komen in de geschiedenis van de militaire architectuur helaas al te weinig aan bod. Ze kondigen een vernieuwde vestingbouw aan, zoals te vinden bij Vauban (1633-1707) en Cormontaigne (1696-1752), later ook bij Montalembert (1714-1800) en zelfs Séré de Rivières (1815-1895). Het gebastioneerde systeem is dan volop in ontwikkeling en wordt gecorrigeerd; elementen van het polygonale stelsel duiken in de nieuwe vestingbouw van die tijd op. Aan de hand van verschillende verwezenlijkingen, vooral op Malta en Sicilië, trachten we deze innovaties op het gebied van het gebastioneerde verdedigingssysteem te beschrijven.

Dankzij de vrij recente ontdekking van een vestingatlas van prins Claude Lamoral, prins de Ligne (1618-1679), in de archieven van het kasteel van Belœil, kunnen we ons een vollediger beeld vormen van de activiteiten van Carlos de Grunenbergh op Sicilië. Deze atlas bestrijkt de jaren 1670 tot 1674 en vult de beter onderzochte periode tijdens het bestuur van onderkoning Francesco de Bazan y Benavides (1640-1716) van 1678 tot 1687 goed aan.

  1. Carlos de Grunenbergh: een korte levensschets 

Carlos de Grunenbergh (Carlos de Grunenberg, de Grunembergh) is een telg van een ingenieursfamilie uit het Duitse Westfalen[1]. (Fig.1) Zijn vader wordt in het graafschap Kleve (Clève) geboren, maar wegens de Dertigjarige Oorlog acht hij het als katholiek veiliger Duitsland te verlaten. Hij wijkt samen met zijn vrouw Isabella Clara Spazina, afkomstig uit Nederland, naar de Spaanse Nederlanden uit. De reis loopt langs het katholiek gezinde Keulen en uiteindelijk vestigt de familie zich in Brussel. Zijn drie zonen – Carlos, Fernand en Thomas – worden op 16 maart 1636 in de Sint-Michiels-en-Sint-Goedelekerk in Brussel herdoopt. Samen met zijn zonen Carlos en Fernand reist vader de Grunenbergh in 1656 vanuit Brussel naar Spanje af. Daar passen beide broers hun hydraulische kennis toe en in 1660 werken ze aan plannen om parallel met de rivier Manzanares een bevaarbaar kanaal te tekenen, dat van Madrid vertrekt en tot Toledo loopt[2]. Na het overlijden van Filips IV wordt het project in 1666 opnieuw besproken en hun studie wordt in 1668 in Madrid gepubliceerd. Tijdens deze jaren worden ze ook ingeschakeld om nieuwe versterkingen in het grensgebied tussen Portugal en Spanje aan te brengen. Plaatsen als La Guardia, Monterrey en Goyán behoren tot hun werkterrein[3].

Fig.1: Mattia Preti: portret van Charles de Grunenbergh, niet gedateerd (particuliere verzameling)

Op vraag van onderkoning Don Pedro Antonio de Aragón (Napels, 1667-1671) vertrekken beide broers in 1671 vanuit Spanje naar Napels, waar Fernand zich ook vestigt. Fernand de Grunenbergh, hoofdingenieur van Mariana van Oostenrijk (1634-1696), regentes van het Spaanse rijk, krijgt de vraag om de versterkingen van deze havenstad te verbeteren, in het bijzonder ter hoogte van het Castel d’Ovo[4]. Aanvankelijk vat hij deze studie samen met zijn broer Carlos aan[5]. Carlos wordt in juli 1671 echter naar Sicilië gestuurd en wel op vraag van Claude Lamoral, prins de Ligne (1618-1679), die van 1670 tot 1674 onderkoning van Sicilië is. Carlos de Grunenbergh verblijft er tot aan zijn dood. Na het vertrek van Lamoral de Ligne dient hij onder Benavides en zijn opvolgers.

Na zijn aankomst op Sicilië krijgt Carlos de Grunenbergh de opdracht om verschillende kuststeden en havens tegen mogelijke aanvallen van de Turken te versterken. Het betreft hoofdzakelijk plaatsen gelegen aan de zuidwestelijke kust van het eiland. Eerst tekent hij projecten voor Trapani (AdL, 2,3,4 et 5)[6]. De Torre di Ligny  wordt nog datzelfde jaar naar Grunenberghs ontwerp opgericht[7]. Het is een vierkante toren in natuursteen, waarop het wapenschild van zijn beschermheer Lamoral de Ligne prijkt. (Fig.2) Het is duidelijk dat Carlos de Grunenbergh vanaf dan de belangrijkste ingenieur van prins de Ligne is. Beiden komen uit de Zuidelijke Nederlanden en ze kunnen elkaars diensten zeer goed gebruiken. De ingenieur geniet immers een uitstekende reputatie in het Spaanse rijk, zowel op het gebied van hydraulica als van militaire architectuur. Misschien is het juist de combinatie van beide disciplines, met hun dikwijls complexe problemen, die Grunenbergh als ingenieur uit de Zuidelijke Nederlanden beter dan wie ook beheers[8].  Na Trapani werkt Grunenbergh in Catania, Augusta, Syracuse, Santo Stefano di Camastra en Messina[9]. In Augusta tekent hij niet enkel plannen voor de citadel (zie verder), maar is hij eveneens de ontwerper van de Porta Spagnola, een monumentale toegangspoort tot de stad. In Messina bestaat tevens nog een zwaar gedecoreerde barokpoort, de Porta Grazia, mogelijk eveneens van zijn hand[10]. (Fig.3)

Fig.2 : Charles de Grunenbergh : de Torre di Ligny in Trapani

Fig.3: Charles de Grunenbergh: de Porta Spagnola in Augusta (foto van de auteur)

In de jaren 1681, 1687 en 1690 verblijft Carlos de Grunenbergh telkens voor korte perioden op Malta en werkt hij er op vraag van grootmeester Gregorio Carafa (1615-1690) aan de fortificaties. Deze laatste doet een beroep op Grunenbergh als buitengewoon ingenieur. In 1680 wordt inderdaad geen geschikte oplossing voor de voltooiing van de Floriana-versterkingen gevonden omdat Mederico Blondel (1628-1696), de toenmalige hoofdingenieur van de Orde, ziek is en niet in staat blijkt dit probleem op te lossen[11]. Grunenbergh bereikt Malta in januari 1681 en kan op 15 maart reeds een verslag voor de verdediging van het eiland voorleggen[12].

In januari 1687 brengt hij op verzoek van de grootmeester een tweede bezoek aan het eiland. Opnieuw buigt hij zich over de Floriana-versterkingen én over de toegang tot de grote haven. Hij raadt aan de forten St. Angelo, Senglea, Ricasoli en St. Elmo van lage batterijen te voorzien. Voor dit laatste fort bedenkt Grunenbergh de bouw van drie niet-symmetrische bastions op de fausse-braye, die zowel de grote haven als de haven van Marsamxett kunnen bestrijken. (Fig.4) Ook laat hij de cavalier vóór het fort verbreden, zodat het volledige front van het fort gedekt is. Van deze nieuwe oplossing maakt hij een stenen maquette, vandaag nog steeds te bewonderen in het paleis van de grootmeesters van de Orde van Malta[13]. (Fig.5) Voor het fort Ricasoli voorziet hij aan de landzijde de brede onderwal van batterijen[14]. Voor Senglea wenst hij de onderwal van batterijen te voorzien, alsook een nieuwe hoger gelegen batterij[15]. Zijn ideeën voor het fort St. Angelo zijn wel spectaculair (zie verder). In december 1689 is hij voor de derde maal in Malta en stelt dan voor om de batterijen rond Ricasoli en de nieuwe verdedigingswerken voor het fort St. Angelo zelf te bekostigen.

Fig.4: Charles de Grunenbergh: de Porta Ligny à Syracuse, gebouwd in 1673 en afgebroken in 1893 (foto,niet gedateerd)

Fig.5: Italiaanse school: panoramisch gezicht op La Valette en zijn fortificaties. Vooraan bemerkt men gebasioneerde batterijen opgesteld op de fausse braie of onderwal van het fort St-Elmo, gerealiseerd door Grunenbergh, (detail, ca. 1700).

Na de aardbevingen van 9 en 11 januari 1693 wordt Carlos de Grunenbergh op Sicilië geconfronteerd met de reconstructie van heel wat beschadigde en vernielde steden, hoofdzakelijk gelegen in de Notovallei[16]. De ingenieur maakt deel uit van het kabinet van de hertog van Camastra (1630-1708) en wordt op 19 januari als Vicario Generale aangesteld. Grunenbergh dient de nodige adviezen en plannen voor de heropbouw van de fortificaties te bezorgen[17]. Hij neemt de operationele leiding op zich en voert de meest urgente maatregelen uit, zoals het opruimen van de enorme schade, het aanleggen van de nodige wegeninfrastructuur en het optrekken van voorlopige woningen. Het blijkt over een dertigtal steden te gaan, waaronder Syracuse, Catania,  Acinala, Mineo, Lentini, Carlentini, Augusta en Caltagirone[18]. Voor Catania is hij zelfs de auteur van het ‘moderne’ plan van de stad, hoewel achteraf heel wat aanpassingen aan het stratenpatroon worden doorgevoerd[19]. Hij overlijdt op 2 februari 1696 in Messina en wordt er in de kerk van de Orde van de ridders van Sint-Jan van Jeruzalem begraven. Op zijn grafsteen staat  volgende laudatio gebeiteld:

HIC IACET

Cor.lus D.n Carolus de Grunenbergh

Eques Ierosolimitanu More Magnatu

Fortitudine Magnus Maxumus Scientia

Egenoru Thesaurus Amiconu Achates

Qui

Mehtia Octtomanice Lune Inclytu Fexcidiu

Arcem Vere Angelicam

Propiys Expensis

Pectore et Ingenio Construrit

Messana Artis Miraculu Fortitudinis Iperbole

Inespugnabile Vallu Condidit

Dilectus Deo et Hominibus

Exire de Corpore minime Trepidans

Iudity Pulsanti Confessione Apernit

Anno Salutis

MDCXCVI

Die Secundo February

In deze tekst wordt overduidelijk dat zijn kennis op het gebied van vestingbouw onomwonden geprezen wordt en Grunenberghs tussenkomst voor de voltooiing van het fort van St. Angelo op Malta wel zijn meesterstuk is.

  1. Bastions en courtines in de ontwerpen van Grunenbergh

In de 16de en 17de eeuw trekken de Spaanse Habsburgers in hun bezittingen langs de Middellandse Zee heel wat nieuwe gebastioneerde versterkingen op. Deze bouwwerken betreffen ofwel aanpassingen aan het gebastioneerde systeem van bestaande nog middeleeuwse versterkte steden, ofwel gaat het om creaties ex novo, met de bouw van zowel forten en citadellen als de versterking van nieuwe steden[20].

Een vergelijking van Grunenberghs versterkingswerken met deze in de Nederlanden tijdens de 17de eeuw is niet vanzelfsprekend. Onder invloed van de Republiek der Noordelijke Nederlanden worden vanaf ca. 1580  gebastioneerde versterkingen in aarde uitgevoerd. Stenen omwallingen, die nog uit de middeleeuwen dateren, worden voorafgegaan door courtines en bastions in aarde. Nieuwe steden en stadsuitbreidingen worden pertinent in aarde versterkt. Na 1600 worden ook in de Habsburgse Zuidelijke Nederlanden zowat alle versterkingen in aarde opgetrokken. In zijn plannen voor Sicilië en Malta werkt Grunenbergh echter met stenen gebastioneerde omwallingen. Het is dus niet vanzelfsprekend dat hij zich door voorbeelden uit de Nederlanden laat inspireren.

Opvallend is dat in traktaten amper onderscheid wordt gemaakt tussen stenen en aarden omwallingen. De geometrische principes blijven dezelfde, maar de typologie wordt vereenvoudigd, vooral wat de teruggetrokken flanken betreft. In aarde kunnen ze niet zo vanzelfsprekend met lage batterijen uitgewerkt worden.

De verschillende theoretische versterkingsmodellen worden op het terrein zeker niet klakkeloos gekopieerd. In de Nederlanden gebeurt dit al helemaal niet en wordt maximaal rekening gehouden met de terreingesteldheid, met de ondergrond en met de aanwezigheid van water[21]. Ingenieurs, zowel in de Zuidelijke als de Noordelijke Nederlanden, blinken in deze praktijk uit. Ze zijn in het buitenland dan ook zeer gegeerd om complexe problemen op het gebied van vestingbouw, stedenbouw en hydraulica tot een goed einde te brengen. Grunenbergh kan volledig in deze ingenieurskundige traditie gesitueerd worden.

Een der belangrijkste factoren bij het tekenen van bastions en hun samenhang met courtines in het gebastioneerde systeem is het gebruik van defensielijnen[22]. Een bekende auteur van militaire traktaten, die bij de tekening van het gebastioneerde systeem de defensielijnen als essentieel beschouwt, is ongetwijfeld de Spaanse ingenieur Sebastián Fernandéz de Medrano (1647-1705). In 1671 richt hij in Brussel de Academia real y militar del exercito de los Payses-Bajos op, bestemd voor de militaire opleiding van kandidaat-ingenieurs[23]. Wanneer deze academie wordt geïnstalleerd, zijn de Grunenberghs reeds lang naar Spanje vertrokken en kunnen ze dus niet genieten van de kennis over vestingbouw die er onderwezen wordt. In Medrano’s postuum uitgegeven vestingtraktaat El architecto perfecto en el arte militar (1708) wordt het gebruik van defensielijnen uitvoerig besproken[24]. (Fig.6)  Een korte beschrijving van defensielijnen en dimensies bij de meest toonaangevende traktaatschrijvers over fortificatie komt aan bod[25]. Ze geven verschillende afmetingen voor de bestendige defensielijnen, gaande van 700 voet (Francesco Fiorenza, Mathias Dögen), 720 voet (Nicolaus Goldmann, Alain Manesson Mallet), 840 voet (François Blondel) tot 846 voet (Pagan). De afstand van 720 voet komt op dat ogenblik overeen met het musketschot[26]. De lengten van Grunenberghs defensielijnen voor bastions kunnen moeilijk worden gegeven. In de de Ligne-atlas kunnen we dankzij het opgeven van een schaalbalk van 100 Siciliaanse canne onderaan de cartouche voor de verdediging van Augusta aan het uiteinde van het schiereiland naar de zee toe een berekening maken van de defensielijnen van twee bastions: deze bedragen bij benadering 700-720 voet, wat overeenkomt met de dan meest voorkomende lengte van de bestendige defensielijn. ( AdL 34)

Fig.6: Charles de Grunenbergh: maquette in steen van het fort St-Elmo met batterijen op de onderwal (La Valetta, Paleis van de Groot-Meesters van de Orde van Malta) ( foto van de auteur)

Opvallend is dat noch Vauban – dan de Franse evenknie van Medrano – noch de Nederlander Menno van Coehoorn (1641-1704) in deze uitvoerige bespreking ten tonele verschijnen. Wel dient opgemerkt dat Vauban bij het teken van bastions geen gebruik maakt van defensielijnen[27].

In Spanje wordt vooral één systeem gepropageerd: de raserende defensielijn wordt zo dicht mogelijk naar de hoekpunten van de courtines met de teruggetrokken flanken van de bastions opgeschoven, zodat ze bijna samenvalt met de bestendige defensielijn.

Grunenbergh tekent verschillende vormen van bastions. Opmerkelijk is dat wanneer hij een gaaf geometrisch model uitwerkt – zoals voor een citadel – hij beide defensielijnen laat samenvallen. Dit is dan een zuivere toepassing van het Spaanse model, waarbij de saillanthoek van de bastions meer dan 90° bedraagt, zodat op de facen van de bastions heel wat geschut frontaal naar de aanvaller kan gericht worden. (Fig.7) De teruggetrokken flanken worden vrij kort gehouden en zijn eenvoudig van vorm. Dit laatste is wel verschillend van voorbeelden bij tijdgenoten als Vauban, Menno van Coehoorn en Medrano. Bij bestaande of opnieuw te versterken omwallingen van steden, of indien de terreingesteldheid dit vereist, tekent Grunenbergh echter heel wat scherpe saillanthoeken. Daarmee sluit hij aan bij de stelling van Medrano, die saillanthoeken tussen 60°en 90° voorschrijft, duidelijk in afwijking van de klassieke Spaanse school.   

Fig.7 : Allain Manesson Mallet : defensielijn ( A. Manesson Mallet, Les travaux de Mars, Parijs, 1685, vol.1, p.89)

Ook kunnen we stellen dat Grunenbergh in zijn ontwerpen voorstander is van het gebruik van eenvoudige teruggetrokken flanken, zoals in Medrano’s leer. Meermaals past hij de meest elementaire vorm ervan toe, met de zijde van de teruggetrokken flank die onder een rechte hoek met de courtine aansluit. Mogelijk laat hij zich beïnvloeden door verschillende Vlaamse en Hollandse voorbeelden die in de Nederlanden reeds vanaf de eerste helft van de 17de eeuw succes kennen. We vinden ze bijvoorbeeld terug in het oud-Nederlandse stelsel bij Simon Stevin, Samuel Marolois en Nicolaus Goldmann. Deze vormen staan in contrast met de gebogen vormen die door Vauban, maar ook wel door Medrano, in bepaalde toepassingen worden aangeraden[28].

Opmerkelijk is dat Grunenbergh op Malta voor een aantal vestingbouwkundige vraagstukken samenwerkt met Mederico Blondel, broer van François Blondel. Deze laatste is ook voorstander van het gebruik van rechte bastions. Zijn naam komt voor in de archieven op Malta, samen met deze van vestingbouwkundigen als Vauban, Manesson Mallet en de wiskundige Pierre Mallet (1606-1679)[29]

  1. Puntvormige bastions en geschutstorens

Op verschillende tekeningen voor nieuwe versterkingen op Sicilië worden puntvormige bastions met zeer kleine saillanthoeken, bijzonder lange facen en korte teruggetrokken flanken afgebeeld. Puntvormige bastions met scherpe bastionpunten vertonen meestal lange facen en korte teruggetrokken flanken. Ze hebben als nadeel dat er weinig plaats is om op deze flanken geschut op te stellen en dus het vijandelijke vuur uit te schakelen. Er wordt immers van uitgegaan dat, om het vuur van een flank niet door het vijandelijke vuur te laten uitdoven, in die flank meer kanonnen moeten opgesteld worden dan de aanvaller op de kam van de bedekte weg kan opstellen. Het voordeel van deze scherpe vorm van bastions is dat er meer in de diepte verdedigd wordt, doordat heel wat meer geschut op de facen voorkomt en dit geschut de artillerie van de aanvaller eerder in de flanken zal treffen. Op Malta valt op dat stelselmatig voor puntvormige bastions wordt gekozen. Deze keuze is eigenlijk niet vanzelfsprekend, omdat de Spaanse school eerder met saillanthoeken van 90° en meer werkt, terwijl de Hollandse school juist wel scherpe bastionhoeken verkiest. Mogelijk heeft Grunenbergh met zijn kennis van het zeer doeltreffende Hollandse versterkingssysteem toch voor deze vormen van bastionpunten gekozen.  

Een voorbeeld van zulk systeem is terug te vinden in de atlas van Gabriele Merelli (1677) met de voorstelling van de versterkingen van Castellammare bij Palermo[30]. In de atlas van Lamoral de Ligne wordt nagenoeg eenzelfde voorstelling van dit versterkte kasteel van Palermo met twee spitsvormige bastions afgebeeld. (Fig.8; AdL 14) Ook het voorwerk van het castello in Milazzo biedt een voorbeeld van spitsvormige bastions[31]. (AdL 20) Idem voor de versterkingen van Messina en voor twee bastions van het castello de Santiss. Salvatore te Messina. ( AdL 22,23 et 37)  Op de tekening van het vermelde castello te Messina worden geschutslijnen getekend die aangeven vanuit welke posities op de flanken van beide bastions met oreillons raserend vuur langs de flanken van het voorliggende kroonwerk kan voorkomen.

 

Fig.8 : Jacques Du Brueil Père: modellen van gebastioneerde fortificatie volgens de verschillende Europese scholen (J. Du Brueil, L’art universel des fortifications, Parijs, 1665, p.16)

De geplande citadel bij een nieuw te construeren gebogen havendam in Catania is vierkant van vorm, met op de hoeken puntvormige bastions met rechte teruggetrokken flanken. (AdL 33) Binnenin beschikt de citadel over een castello en een groot terre-plein. Op een andere tekening van Catania is nog geen sprake van de bouw van een citadel, maar merken we verschillende typen van bastions: een breed bastion met stompe saillanthoek en korte niet-voltooide teruggetrokken flanken, waarvan één met oreillon, twee kleinere bastions eveneens met een stompe saillanthoek, evenals drie puntvormige bastions telkens met oreillons. (AdL 32) Het versterkte kamp voor de toegang tot de stad Syracuse vertoont naar de landzijde eveneens twee puntvormige bastions, die dankzij deze vorm hun geschut op de facen niet enkel frontaal naar de landzijde kunnen richten, maar ook naar de kustlijn en de haven. (AdL 38)

Op de tekeningen in de de Ligne-atlas komen ook geschutstorens voor. Voor de Capo Passaro vinden we twee zulke voorbeelden. (AdL 40) Een castello wordt getekend als geschutstoren met op het platte dak een opstelling van artilleriestukken en op een hoek van de toren komt een arkel (échauguette) voor.

  1. Platvormen en het vuren en barbette

Dat op Sicilië geëxperimenteerd wordt met geschutsplatvormen hoeft ons niet te verwonderen. Net als Malta ligt het eiland in het aanvalsgebied van de Turken en trachten de Spaanse Habsburgers, samen met de Maltese Orde, hun kusten en kuststeden optimaal te verdedigen. Ingenieurs gaan nieuwe oplossingen uitdenken om zowel de draagkracht als de opstelling van het artilleriegeschut zoveel mogelijk te verbeteren. Een vernieuwing die zeker onze aandacht verdient, is het bouwen van een toren als een halfrond kanonplatvorm. De Torre Avola, zoals hij in de Merelli-atlas van 1677 geïllustreerd wordt, biedt daar een mooi voorbeeld van. Opnieuw blijkt deze constructie een verre voorloper te zijn van ideeën van Montalembert[32]. Over meer dan een halve cirkel kan naar de zee toe geschut worden opgesteld. Enkel aan de keel van het fort komen twee halve bastions voor, die toelaten om de aanvaller in de flank te treffen en tegelijkertijd ook het achterliggende terrein te bestrijken. Deze oplossing is een ware voorloper van de traditorebatterij; enkel de kazematten ontbreken nog. Is deze oplossing van Grunenberghs hand? Dat is niet bewezen. Wel is geweten dat Grunenbergh in 1687 tijdens zijn tweede bezoek aan Malta een ronde batterij aan het uiteinde van fort Ricasoli heeft voorzien[33].

We kunnen vaststellen dat op Sicilië in de 17de eeuw reeds verschillende pogingen ondernomen worden om forten te bouwen volgens nieuwe verdedigingstechnieken, waarbij het gebruik van bastions tot een minimum herleid wordt of zelfs geheel ontbreekt[34].  Van dit laatste is het fort Vittoria een voorbeeld. 

Een ander interessant voorbeeld van een geschutsplatvorm biedt het Castello della Columbara in Trapani, zoals we dit in de de Ligne-atlas kunnen terugvinden[35]. (Fig.9; AdL 5) In dit voorbeeld wordt geschut op drie niveaus geplaatst. Een eerste geschutsbatterij ligt op de nieuwe gebastioneerde versterking met redan. Op het platte dak van het castello wordt deze mogelijkheid ook voorzien, evenals op de massieve toren naast het castello. Eigenlijk bestaat hier de mogelijkheid om en barbette te vuren[36].

Fig.9 : Palermo : het kasteel Castellamare (Belœil, Atlas Claude Lamoral de Ligne, 14)

Een tweede voorbeeld in deze atlas biedt de tekening van het Castello di S. Giacomo in Favignana, gelegen op een eiland in de provincie Trapani. ( AdL 8) Daar komen verschillende geschutshoogtes voor, steeds met inachtneming van de regel van het commandement. Een eerste hoogte betreft deze van de vier bastions van het castello. Van daaruit worden twee ravelijnen onder schot gehouden. Op deze ravelijnen kan dan weer geschut opgesteld worden dat vier bastions en twee grote redans op de contrescarp kan bestrijken. Op deze laatste constructies is nogmaals de opstelling van artilleriegeschut mogelijk.

Fig.10: Trapani: Castello della Columbaria (Belœil, Atlas Claude Lamoral de Ligne, 5)

Grunenbergh schrijft op 26 februari 1687 een rapport voor de nieuwe versterkingen ter verdediging van de toegang tot de haven van La Valletta op Malta. Daarin stelt hij voor om de rotspartijen, gelegen voor de forten St. Angelo, St. Elmo, Birgu, Senglea en Ricasoli als fausse-braye uit te bouwen en van geschutsbatterijen te voorzien, die laag over het water kunnen vuren. Voor het fort St. Angelo voorziet hij zelfs drie niveaus van geschutsplatvormen[37]. Daar de grootmeesters dan bezig zijn met de voltooiing van het Floriana front, is hiervoor geen geld. In de winter van 1689-1690, tijdens zijn derde bezoek aan Malta, stelt Grunenbergh voor om op eigen kosten deze bijkomende versterkingen van het fort uit te voeren. Tijdens een vergadering van de grootmeesters op 17 december 1689  geeft Grunenbergh aan dat het fort van St. Angelo wel het belangrijkste verdedigingswerk voor de toegang tot de Grote Haven van La Valletta is en daarom extra verdedigd en bewapend dient te worden. De hele lengte langs het water moet in steen uitgewerkt worden, dit over een lengte van ca. 420 voet,  waarop 17 geschutstukken moeten worden opgesteld achter merloenen en een parapet, ca. 1,5 voet in dikte, met een platvorm van 36 voet breedte[38]. (Fig.10) Dit maakt een eerste batterij uit. Twee andere batterijen dienen hoger opgesteld te worden, zodat het geschut op de daartoe opgerichte platvormen en barbette kan vuren. Dit betekent dat dankzij deze hoger gelegen platvormen vooreerst boven de borstwering kan gevuurd worden en bovendien de kanonlopen vrij kunnen gericht worden, zonder hindernis van merloenen of van een borstwering. Een tweede voordeel is dat het aantal geschutstukken kan opgevoerd worden. Opnieuw is dit een zeer vroege toepassing van een nieuwe verdedigingswijze en van het gebruik van vestingartillerie. Een dergelijk principe van zeer flexibele offensieve artillerieopstelling is geheel nieuw voor de tijd. Boven de nieuwe toegangspoort tot het fort worden in een marmeren opschrift zijn naam en zijn tussenkomst in de werken vereeuwigd:

Adriano de Wignacourt Magno Magistro Feliciter Auspecanse

Gregorio Carafa Aragonio M-M- Iam Primum Annuente

S-Angeli Arcem- Celeberrimum Olim Iunonis Eanum,

Mox Firmissimum Christ- REIP-Propugnaculum

Vetustate PropE Fatiscentem

Carolus Grunenbergh Devotionis Eques

Catholici Regis MilituM Tribunus

Addita Proprio Studio Potiore Impensa Instauravit

Ac Venustiorem in Formam Restituit

Anno Reparate Salutis MDCXC. Magisti…[39]

Als dank voor deze persoonlijke tussenkomst in de versterking en financiering wordt Grunenbergh geadeld tot ridder van Gratie in de Orde van Malta en mogelijk laat hij zich dan portretteren met het Maltese kruis op de borst[40]. (Fig.1) Dit portret wordt toegeschreven aan de Italiaanse schilder Mattia Preti (1613-1659), eveneens ridder van Gratie. Interessant is de tekening die Grunenbergh met zijn linkerhand aan de toeschouwer toont. De voorstelling lijkt een model van een castello in fortezza te tonen: de plattegrond van een middeleeuwse rechthoekige burcht die omringd wordt door een veelhoekige gebastioneerde constructie. Of deze voorstelling een verwezenlijking van Grunenbergh illustreert, is echter niet geweten.   

  • Verdediging in de diepte en het gebruik van reduits

Verschillende tekeningen in laat 17de-eeuwse vestingbouwkundige atlassen voor Sicilië geven reeds vroege voorbeelden van de uitbouw van voorwerken voor vestingen. Mooie ingekleurde tekeningen daarvan zijn terug te vinden in de thans gepubliceerde atlas van Lamoral de Ligne. Deze atlas geeft echter enkel verwezenlijkingen en projecten. Grunenbergh blijft echter tot 1696 actief op Sicilië en Malta. Daarom is het ook interessant hier twee latere stedenatlassen toe te voegen: die van Gabrielli Merelli uit 1677 (opgedragen aan de vicekoningen Aniele de Guzmán, markies van Castel Rodrigo) en de fraaie atlas Teatro Geografico Antiguo y Moderno del Reyno de Sicilia (1686)[41].

Laten we even dieper ingaan op de voorbeelden in de de Ligne-atlas. Wellicht kunnen deze toegeschreven worden aan Grunenbergh of aan ingenieurs die dan onder zijn gezag op Sicilië werken.

Fig.11: Malta: gezicht op het fort St-Angelo met zijn verschillende platformen, gerealiseerd door Charles de Grunenbergh (foto van de auteur)

Voor de verdediging van de stad Augusta  bestaan twee verschillende ontwerpen. Het oudste vinden we in de de Ligne-atlas en dateert van vóór 1674. (Fig.11; AdL 36) Naar het vasteland toe wordt een vrij eenvoudige versterking met twee halfbastions voorgesteld, die aansluit bij de stadsomwalling. Daarvoor wordt de walgracht als een kanaal opgevat, dat doorgang biedt aan schepen van de eigenlijke haven naar een tweede kleine haven (porto picolo). Bijzonder origineel – misschien zelfs uniek – is de combinatie van een tenaille met een ravelijn aan de overzijde van deze doorgang. (Fig.12) De V-vormige tenaille wordt op de tekening aangeduid als een strada coperta (overdekte straat)[42].

Fig.12: Castello della Città d’Augusta, vóór 1674 (Belœil, Atlas Claude Lamoral de Ligne, 36)

In 1673 hertekent hij zijn ontwerp in opdracht van prins de Ligne[43]. Dit tweede vestingplan is geheel anders, omdat deze keer de bouw van een monumentale vijfhoekige citadel op de slibberige gronden (tierra briefa) aan het uiteinde van het schiereiland wordt voorgesteld. (Fig. 13) Nu verschijnt in stippellijn een volwaardige pentagoon met bastions, walgracht, drie ravelijnen en een contrescarp. Het bestaande castello in fortezza aan de toegang tot de stad wordt behouden, maar de voorziene voorwerken naar het vasteland toe worden vervolledigd met een uitgebouwde contrescarp. Ook worden lage batterijen langs de waterkant voorgesteld[44].

Fig.13 Vauban : digitale reconstructie van een tenaille en een ravelijn met bedekte weg. (Vauban, la forteresse idéale, Paris, 2007, p.45)

Op een derde ontwerp uit 1680 wordt een volledig andere situatie getoond[45]. De citadel als pentagoon is geschrapt en alle aandacht gaat naar de versterking van de toegang tot de stad en de haven. Het castello wordt nu omringd door een vierkante citadel met voorwerken. Deze constructie vertoont niet-symmetrische bastions. In 1681 worden verbeteringen aangebracht en gaat de aandacht ook naar de zijde gericht naar de baai[46]. Een jaar later wordt een definitief ontwerp getekend, waar zowel de verdediging naar het vasteland als deze naar de baai primeert[47]. (Fig.14)

Fig.14 : Charles de Grunenbergh : project voor Augusta, met vijfhoekige citadel, ca.1674 (Valladolid, Archivo General de Simancas, MPD, 10, 019), (Copyright Ministerio de Cultura, Archivos Estatales)

In de fausse-braye van het bastion San Bartolomeo ligt het bastion San Carlo, versterkt met een cavalier. Daarop wordt een batterij van wel 30 artilleriestukken geïnstalleerd. (Fig.15) Zo liggen nu drie platvormen met geschut boven elkaar en wordt een ware armada aan kanongeschut gecreëerd. In de richting van het schiereiland wordt een ravelijn met getenailleerde contrescarp aangebracht. Naar het schiereiland toe verschijnt een ravelijn met getenailleerde contrescarp. Naar de eigenlijke haven toe voorziet hij een ruim terre-plein, opgevat als een reduit, versterkt met bastions, waarvan een vrij grote met voorliggende cavalier zowel naar de haven als naar het vasteland gericht zijn. Bijzondere aandacht gaat naar de aansluiting van de citadel met het vasteland. Een tenaille opgevat als reduit sluit aan bij het terre-plein en wordt verdedigd door een puntig bastion en een halfbastion, beide gedekt door een ravelijn. Voor dit ravelijn ligt een contrescarp met wapenplaats, en daarvoor het glacis. We stellen vast dat Grunenbergh opnieuw veel aandacht besteedt aan verdediging in de diepte, nu in combinatie met het minutieus versterken van de fausse-braye met cavalieren, extra bastions en een groot reduit. 

 

Fig.15 : Charles de Grunenbergh : definitief project voor Augusta, 1682 (Archivo General de Simancas (Valladolid), MPD, 05, 038), (Copyright Ministerio de Cultura, Archivos Estatales)

Messina met zijn Castello de Santissima Salvatore spant de kroon als voorstel voor een nieuwe verdediging op een landtong aan de haven. Niet minder dan zes ontwerpen worden uitgewerkt. Deze niet-gerealiseerde projecten gaan echter de bouw van een nieuwe citadel, met eveneens voorwerken, vooraf (zie verder).

Een eerste voorstel bevat de constructie van twee grote puntvormige bastions, zowel gericht naar de landzijde als naar de binnenhaven en de kustlijn. (AdL 23) In een brede gracht wordt frontaal voor de courtine een vrij groot ravelijn aangebracht, met houten vloer en versterkt met palissades. De contrescarp bevat twee redans en op de uiteinden twee halve manen ter hoogte van de bastionpunten. Ook wordt de volledige lengte van de contrescarp versterkt met palissades.

Het tweede voorstel komt vrij goed overeen met het eerste, maar het ravelijn wordt nu erg verkleind en bezit een stenen vloer verhoogd met een cavalier. (AdL 24) Voor de contrescarp wordt een gracht aangebracht, die tevens een kanaalverbinding vormt tussen de binnenhaven en de kustlijn ten zuiden van de landtong.

Op de derde variant komt een tenaille voor, wat uitzonderlijk is voor versterkingen op Sicilië. (Fig.16; AdL 25) Aan beide uiteinde van de courtine worden enerzijds een halfbastion en anderzijds een rechthoekig (geschuts)platvorm getekend. De tenaille wordt aan haar uiteinden verbonden met de contrescarp. Voor de tenaille ligt een ravelijn met brede gracht. De contrescarp wordt op verschillende plaatsen voorzien van redans. Deze opeenvolging van voorwerken moet een mogelijke aanval vanuit de landzijde op het versterkte castello op de landtong tegenhouden. Aan het uiteinde van de landtong zee-inwaarts verschijnt de Torreo di San Pietro, omringd door drie bastions. Het geheel bestaat uit een vrij complexe en uitgetrokken structuur, die bijna de volledige oppervlakte van de landtong inneemt.

Fig.16: Augusta : gezicht op de citadel, met de Porta Spagnola (rechts op de foto), project van Charles de Grunenbergh (foto van de auteur)

De bouw van talrijke hybride voorwerken lokt waarschijnlijk kritiek uit en het vierde voorstel is dan ook vrij eenvoudig, dus goedkoper. (AdL 26) In deze variante wordt het ravelijn weggelaten en blijven enkel het halfbastion en het platvorm over. Naar de zee toe worden de stenen bastions gesupprimeerd en vervangen door eenvoudige veelhoekige platvormen van waarop musketvuur kan gelost worden. De ronde toren neemt nu een centrale plaats in op het uiteinde van de landtong.

Op een vijfde variante wordt opnieuw enkel de te voorziene verdediging aan de landzijde afgebeeld. (AdL 27) Twee vrij grote volwaardige puntvormige bastions zorgen voor de nodige verdediging van de binnenhaven en de zuidelijk gelegen kustlijn. De tussenliggende courtine wordt voorafgegaan door een klein ravelijn, verhoogd met een nog kleinere cavalier, die in detail wordt getekend en waar de geschutsopeningen in de borstwering staan aangeduid. Voor het ravelijn komt een hoornwerk voor, dat ingewerkt is in een lager gelegen kroonwerk. Voor de contrescarp, waartoe dit kroonwerk behoort, ligt een halfrond geschutsplatvorm met zeven rondelen. Merkwaardig aan deze vrij ingewikkelde constructie van voorwerken zijn de aanduidingen van vuurlijnen in stippellijn. Ze vertrekken vanaf verschillende posities op de facen en teruggetrokken flanken van de puntvormige bastions. Met de aanduiding van geschutslijnen bedoelt de ontwerper van deze ingewikkelde constructie waarschijnlijk dat zowat alle plaatsen van de voorwerken vanuit beide bastions kunnen bestreken worden. De gehele constructie beantwoordt dan ook aan de regel van het commandement, waarbij elk voorliggend werk steeds lager moet liggen dan de bastions die deel uitmaken van de hoofdverdediging.

De zesde en laatste variante is duidelijk de kers op de taart wat versterkingen in de diepte betreft. (Fig.17; AdL 28) Ze bestaat uit: twee volwaardige bastions die nu uitermate spitsvormig zijn, een tussenliggende courtine met brede walgracht waarin een afgeknot trapeziumvormig ravelijn ingeplant wordt, een contrescarp in zigzagvorm voorzien van redans en twee wapenplaatsen, een tweede voorgracht en een tweede contrecarp met stervormige wapenplaatsen. Deze zeer uitgebreide voorwerken met verschillende voorgrachten en een dubbele lijn aan contrescarpen zijn voorlopers van het verdedigingssysteem van Cormontaigne en vormen zowat een ultieme poging om het gebastioneerde systeem nog operationeel te maken in een tijdvak waarin het artillerievuur steeds aan kracht wint[48]

Fig.17: Messina: Castello de Santissima Salvatore: project, vóór 1674 (Belœil, Atlas Claude Lamoral de Ligne, 25)

Voor de verdediging van Syracuse (Saragosa) bestaan verschillende ontwerpen, bewaard in Spaanse archieven, alsook een tekening met papillote in de de Ligne-atlas. (Fig. 18; AdL 37) Op dit ontwerp staat de toevoeging van een versterkt kamp (aangeduid als Castello della Città di Saragosa), gelegen voor de twee bastions met toegangspoort tot de stad. Dit heeft duidelijk de bedoeling om het verdedigingsfront van de stad naar voor op te schuiven. Een halfbastion en een bastion zorgen voor de frontverdediging van dit vooruitgeschoven kamp. Daarvoor wordt een brede V-vormige verdedigingswal met kleine bastions getekend. Een voorliggende gracht fungeert als kanaal om de havens ten noorden en ten zuiden van de stad met elkaar te verbinden. Op een papillote wordt voorgesteld om het versterkte kamp te vervangen door een ravelijn verhoogd met platvormen en voorafgegaan door een contrescarp  versterkt met een bastion. (AdL 37)

Fig.18: Messina: Castello de Santissima Salvatore: variante, vóór 1674 (Belœil, Atlas Claude Lamoral de Ligne, 28)

De oplossing van versterkte kampen om de aanvaller zo ver mogelijk van de stad weg te houden en tevens te voorzien in een mogelijke uitvalpositie voor de verzamelde troepenmacht, komt ook voor bij Vauban en later bij Cormontaigne. (Fig.19) Nog voor het vertrek van prins de Ligne tekent Grunenbergh een variante van deze versterkingswerken[49]. (Fig.20) Op deze tekening, bewaard in Simancas, wordt de oppervlakte van het versterkte kamp ingekrompen[50]. Nu wordt geopperd om voor de courtine in de walgracht, die als kanaal dienst doet, een ravelijn te bouwen. De contrescarp in gebroken vorm heeft nu een duidelijk uitgewerkt glacis, dat een grote zone van het versterkte kamp inneemt. Dit wordt op zijn beurt verdedigd door een bastion en halfbastion, voorafgegaan door een tweede contrescarp met glacis[51].

Fig.19: Syracuse: Castello della Città di Saragosa (Syracuse) (Belœil, Atlas Claude Lamoral de Ligne, 37)

Fig.20: Charles de Grunenbergh : Planta delineacion de la ciudad y castillo de Siracusa con el dessignio de unas fortificationes exteriores (Valladolid, Archivo General de Simancas, MPD, 09, 055), (Copyright Ministerio de Cultura, Archivos Estatales)

Verdedigingswerken in de diepte met twee contrescarpen en een versterkt kamp kondigen nieuwe defensiemethoden aan, die naar het begin van de 18de eeuw steeds verder worden uitgebreid en uiteindelijk aanleiding geven tot de meest complexe – zelfs ultieme – vormen van gebastioneerde versterkingen. Zo versterkt de Italiaanse ingenieur Giovanni Battista Sesti (1633-1725) jaren nadien de tweede contrescarp verder met wapenplaatsen en een stervormig glacis[52].

  • Caponnieres,  traversen, kazematten en nog meer tenailles

Grunenbergh genereert drie belangrijke vernieuwingen: caponnières, traversen en kazematten.

Hoewel een van de oudste voorbeelden van een caponnière al te vinden is in de versterkingen van Rhodos, blijven ze toch heel uitzonderlijk in de militaire architectuur van de 16de tot het begin van de 18de eeuw. De definitieve doorbraak van het gebastioneerde systeem brengt het systeem van flankeergeschut met caponnières in ongenade. Voor die doorbraak dienen we te wachten tot Montalembert heel wat eeuwen later zijn systeem met polygonale versterkingen ontwikkelt, waarin het gebruik van caponnières en kazematten een hoofdrol speelt. En het zijn juist deze twee militaire vernieuwingen die kunnen teruggevonden worden op een aantal ontwerpen van Grunenbergh.

Zo is het merkwaardig dat Grunenbergh in een van zijn stenen modellen voor de versterkingen van de Floriana Lines op Malta twee voorstellen voor caponnières uitwerkt. Tijdens zijn eerste bezoek aan Malta op 15 maart 1681 stelt hij voor om de dijk, de onderwal (fausse-braye) en het glacis van het Floriana-front verder uit te breiden[53]. (Fig.21) Het driedimensionale stenen model wordt in ca. 1681 gemaakt. Daarop is ter hoogte van het bastion Provence in de fausse-braye een nieuw te construeren bastion te zien, verbonden met de couvre-face, gelegen voor het Notre Dame ravelijn. Daarvoor komt een gecreneleerde bedekte weg met glacis voor. In de gracht van het hoofdfront naar het nieuw te construeren bastion in de fausse-braye komt een eerste caponnière voor. In de gracht tussen de couvre-face en de gecreneleerde bedekte weg ligt een tweede caponnière. Deze caponnières voorzien in de eerste plaats in communicatie tussen de eigenlijke versterking en de voorwerken. Ook kunnen vanuit beide caponnières de droge grachten tussen deze versterkingen met musketvuur bestreken worden[54]. Deze caponnières zijn dikwijls posternen, die later ook hun toepassingen vinden in de versterkingskunst van Vauban en vooral van zijn opvolger Cormontaigne[55]. (Fig.22)

Fig.21 : Charles de Grunenbergh : maquette in steen van de nieuwe versterkingen voor het front van Floriana, 1681 (La Valetta, Paleis van de Groot-Meesters van de Orde van Malta) (foto van de auteur)

Fig.22: Louis de Cormontaigne (1696-1752): vijfde project voor de nieuwe versterkingen van Thionville, 1728 (Vincennes, Service historique de la Défense, département de l’armée de terre, Art.8, Thionville, section 1, carton 1)

In zijn rapport van 15 maart 1680 besteedt Grunenbergh ook aandacht aan het gevaar voor flankerend vuur dat het geschut op de wallen moet uitschakelen[56]. Reeds in 1676 bij de belegering van Philippsburg maakt Vauban voor het eerst gebruik van deze beschietingswijze. Om dit gevaarlijke vuur vanuit de flanken en vanuit een achterwaartse opstelling van de aanvaller te vermijden, stelt Grunenbergh voor om traversen te bouwen op de lager gelegen batterijen en bastions in de fausse-braye en op de halfbastions van het hoofdfront. Zo kan het vijandelijke geschut niet het ene opgestelde artilleriestuk na het andere vernielen.  

Op zijn laatste ontwerpen voor Messina stelt Grunenbergh ook het toevoegen van tenailles voor[57]. (Fig.23) Ze dateren van september 1682, mei 1684 en april 1685. Op het ontwerp van 1682 vinden we frontaal voor de courtine tussen de bastions Saint-Charles en Saint-Stéphane de bouw van een langwerpige blokvormige constructie als tenaille. Ze beschermt de courtine tegen frontaal vuur[58]. Naar de landengte toe wordt een tweede tenaille voorgesteld[59]. Dit ontwerp met vrij complexe voorwerken wordt in 1682 getekend, maar twee jaar later worden de voorwerken naar de landtong toe geschrapt. In 1685 wordt het eerste project hernomen en uitgevoerd, evenwel zonder de tenaille aan de zijde gericht naar de landtong[60].

Fig.23: Charles de Grunenbergh: plan voor de citadel van Messina (Valladolid, Archivo General de Simancas, MPD, 21, 071), (Copyright Ministerio de Cultura, Archivos Estatales)

Het gebruik van kazematten komt tijdens de 17de eeuw sporadisch op tekeningen voor en wordt ook wel toegepast op het terrein. Op alle tekeningen voor de citadel van Messina komen kazematten voor. Voor het ravelijn (Opera Carolina) gesitueerd voor de courtine 1 gericht naar de landzijde en naar de havenstad stelt Grunenbergh voor om op de twee facen van dit ravelijn kazematten te bouwen. Deze zijn naar voor gericht, naar de contrescarp toe. Bovendien worden de facen van de contregarde Saint-Charles naar de haven toe eveneens van gekazematteerde batterijen voorzien, alsook een zijde van het aangrenzende contregarde Saint-Stéphane en van de tenaille[61]. Daardoor ontstaat een zwaar beschermd geschutsfront, dat de courtine 1 met de twee flankerende bastions van de citadel op een bijzonder ingrijpende wijze defensief uitbouwt. Zodoende is de vuurkracht naar de landzijde en de stad toe niet meer van de vijfhoekige citadel afkomstig, maar wel van de voorwerken. Zulke oplossing kan voor het einde van de 17de eeuw als uitzonderlijk beschouwd worden: ze verbindt elementen van het traditionele gebastioneerde systeem met het gebruik van tenailles en kazematten in de voorwerken. Dit systeem, dat volgens Grunenbergh een antwoord biedt op de eigentijdse oorlogsvoering, wordt zelfs ook geprezen door de ridders van de Orde van Malta en biedt een totaal nieuwe fortificatiemethode[62]. Dolores Romero Muñoz vermeldt in dit verband volgende eigen bewoording van Grunenbergh:

‘por buena razón conforme la nueva estructura de estas fortificaciones jamás vistas ni platicadas, se puede estimar se resta Plaza la más fuerte de cuantas ay’[63].

Het nieuwe element aan deze opstelling is niet zozeer de verdere ontwikkeling van het principe om met voorwerken in de diepte te verdedigen door de vijand zo ver mogelijk van de eigenlijke gebastioneerde opstelling van courtines met bastions weg te houden, maar wel om met een zwaar bewapende vooruit geschoven opstelling de belegeraar op een offensieve wijze aan te vallen. Het defensieve principe wordt nu vervangen door een offensieve opstelling. In zekere zin verwijst deze opvatting in oorlogsvoering eerder naar systemen van Montalembert en van Séré de Rivières, dan naar de vernieuwingen die Vauban en Cormontaigne in de fortificatieleer aanbrengen.

  • Vroege  sporen van het perpendiculaire systeem?

Het is niet geweten of de tekeningen vervat in de atlas van Lamoral de Ligne versterkingen weergeven die geheel of gedeeltelijk door Grunenbergh ontworpen zijn. Wel komen bijzonder moderne verdedigingsstelsels naar voor, die werkelijk als visionair kunnen bestempeld worden.

Het castello di Gonzaga in Messina, afgebeeld in deze atlas, biedt een mooi voorbeeld van een zeer vroege aanzet tot zowel het perpendiculaire als het polygonale systeem van Montalembert[64]. (Fig.24; AdL 30) In dit castello wordt de voorzijde ingenomen door een licht ingekeepte, lange, rechtlijnige hoofdwal. In de kleine inkeping wordt een redan voorzien. Hoewel de facen van de redan geen raserend vuur langs de beide naastliggende fronten van de hoofdwal toelaten, is dit toch reeds een voorbode van de later te ontwikkelen caponnière volgens Montalembert, die zowel voorziet in de opstelling van zwaar geschut in kazematten, als in de mogelijkheid de fronten te bestrijken. Aan beide uiteinden van de hoofdwal komen kortere flanken in de vorm van zwaluwstaarten voor. Ze voorzien in de mogelijkheid om met artillerievuur elkaars flanken te bestrijken. Aan de landzijde van dit castello wordt een ruitvormig reduit getekend, waarnaast de hoofdtoegang tot het verdedigingswerk voorkomt. Aldus zijn enkele essentiële ingrediënten in deze configuratie aanwezig, die later zullen geperfectioneerd worden tot de welgekende gedetacheerde polygonale forten bij vestingen.   

Fig.24: Messina: Castello di Gonzaga, gerealiseerd in 1545 door de Italiaanse ingenieur Antonio Ferramolino ( ?-1550) ( Belœil, Atlas Claude Lamoral de Ligne, 30)

De tien boeken, waarin Montalembert het flankerende geschut centraal stelt bij de verdediging, verschijnen pas in 1776[65]. Volgens dit revolutionaire systeem zijn de bastions en courtines van geen tel meer en worden ze vervangen door spitsvormige versterkingen. Later leidt dit systeem tot het polygonale stelsel, met caponnières en redans op de vestingmuren. In zijn ontwerpen voor de verdediging van l’île d’Aix kunnen we mooie toepassingen terugvinden van Montalemberts nieuwe verdedigingssysteem[66]. (Fig.25)  

Besluit

Carlos de Grunenbergh experimenteert met verschillende nieuwe toepassingen van het gebastioneerde systeem wanneer heel wat ingenieurs op het terrein en in traktaten verbeteringen trachten aan te brengen aan een verouderd verdedigingssysteem. Het gebastioneerde systeem is reeds een paar eeuwen oud en wordt geconfronteerd met een artillerie die in volle expansie is. Zowel het gebruik van caponnières, tenailles en traversen, als het uitwerken van een verdediging in de diepte, als het verplaatsen van het aanvalsfront ver voor het verdedigingsfront, zijn alle te beschouwen als werkelijke vernieuwingen. Op Malta heeft hij zelfs een hoogst persoonlijke oplossing gevonden voor de versterking van forten gelegen op rotsen. Daar stelt hij voor om rotspartijen voor het hoofdfront als een brede fausse-braye aan te leggen, waar op regelmatige afstand lage kustbatterijen kunnen opgesteld worden. Deze zijn ingericht als gedetacheerde bastions: een unicum in de ontwikkeling van de vestingbouw op het einde van de 17de eeuw.

Sicilië en Malta vormen de uitgelezen plaatsen om er tussen 1672 en 1696 deze vernieuwingen te creëren. De kuststeden en havens, die versterkt dienen te worden tegen mogelijk Turkse expedities, zijn geprivilegieerde plaatsen om deze nieuwe technische oplossingen op het gebied van militaire architectuur uit te werken. Op Malta worden zijn tussenkomsten zodanig hoog ingeschat dat hij zelfs opgenomen werd als ridder in de Orde van Malta. De desastreuse en immense aardbeving van 1693 in het zuidwesten van Sicilië en de aanstelling van Grunenbergh tot Vicario Generale voor de reconstructie van de beschadigde en vernielde steden, geeft aan deze ingenieur een laatste impuls om zijn uitzonderlijke kwaliteiten en vaardigheden te manifesteren.

Zijn praktisch werk gaat mogelijk enkele jaren en zelfs decennia de theoretische beschrijvingen van nieuwe modellen in de vestingbouw vooraf, zoals we ze kennen bij Medrano, Vauban, Cormontaigne en Montalembert. Grunenbergh is als ingenieur niet alleen een meester in het experimentele – bijna speelse – omgaan met het gebastioneerde systeem, hij is ook zeer inventief en vernieuwend.


[1] Oorspronkelijk kwam de familie Grunenbergh uit Zwitserland. Ze stamt af van de von Grünenberg, een 13de -eeuwse adellijke familie uit het kanton Bern. Voor de biografie van de familie de Grunenbergh, zie vooral: Dolores Romero Muñoz, «The Grunenberghs and their influence on engineering in the Spanish court (1656-1696)», in Alicia Cámara Muñoz en Margarita Ana Vázquez Manassero (eds.), ‘Ser hechura de’: Engineering, Loyalty and Power Networks in the Sixteenth and Seventeenth Centuries (Madrid: Fundación Janelo Turriano , 2019, p.185-197; Id., Carlos de Grunenbergh. Un ingeniero alemán al servicio de Carlos II en Sicilia (Madrid: CEDEX, Servicio de Publicacione, 2020) ; Pieter Martens en Konrad Ottenheym, « Fortifications and Water Works: Engineers on the Road », in Konrad Ottenheym en Krista De Jonge (eds.), The Low Countries at the Crossroads. Netherlandish Architecture as an Export Product  in Early Modern Europe (1480-1680) (Turnhout: Brepols, 2013), p.376-377;  Piet Lombaerde, « Military Engineers in the Spanish Empire: the Input from the Low Countries », in Sven Dupré, Bert De Munck, Werner Thomas en Geert Vanpaemel (eds.), Embattled Territory. The Circulation of Knowledge in the Spanish Netherlands (Gent: Academia Press, 2015), p.229-251.

[2] Zie hierover vooral:  Romero Muñoz, La navegación de canal del Manzanares. El proyecto Grunenbergh (Madrid: Fundación Janelo Turriano, 2015).

[3] Jaime Garrido Rodriguez, Fortalezas de la antigua provincia de Tuy (Vigo: Diputacion provincial de Pontevedra, 2001) ; Fernando Cobos Guerra en José Javier de Castro Fernández, «Los ingenieros, las experiencias  y los escinarios de la Arquitectura militar espagñola en el siglo XVII», in Alicia Cámara (ed.), Los ingenieros militares de la Monarquia en los siglos XVII y XVIII (Madrid: Ministerio de Defensa, AEAC, 2005), p.71-94; Ramón Garcia Gómez, « The northeast defences and the territorial articulation of the border. The fortified system in the Spanish-Portuguese border in Tras-os-montes e Alto Duro», Revista CEAMA, 15, (2017), p.129-146; Id., «The defense system of the Raia Seca of Galicia during the Portuguese war of Restoration in the work of military engineers», Revista CEAMA, 18, (2018), p.103-118.

[4]  Maria Raffaela Pessolano, «Il porto de Napoli nei Secoli XVI-XVIII», in Giorgio Simoncini (ed.), Sopra i porti di mare, Vol. II. I porti del Regno di Napoli (Napoli: Leo S. Olschki Editore, 1993), p. 67-123.

[5] Fernand is in 1691 de auteur van een ontwerptekening waarin de rede van Napels over heel haar lengte versterkt wordt, met de ombouw van Castelnovo  tot een castello in fortezza. Deze versterking bestaat uit een gebastioneerde vierhoekige polygoon met op de hoekpunten een rondeel, een half bastion en twee volwaardige bastions, en verder ten zuiden van de rede een stervormig fort. Dit plan wordt bewaard in : Valladolid, Archivo General de Simancas, MPD,03, 016. Zie Romero Muñoz, «Los ingenieros Carlos y Fernando de Grunenbergh, coroneles de Alemanes Altos al servicio de Carlos II. Breves apuntes biograficos», in ID., La navegación de canal del Manzanares. El proyecto Grunenbergh (Madrid: Fundación Janelo Turriano, 2015), p.136-156.

[6] De afkorting ADL verwijst naar Album de Ligne. Dit album met als volledige titel  Fortification du Royaume de Sicile d’après le manuscript original du Château de Beloeil werd door de Société des Bibliophiles et Iconophiles de Belgique in januari 2020 in beperkte oplage uitgegeven. Daarin worden de kaarten en plattegronden in manuscript van het originele album in kleur gereproduceerd en genummerd van 1 tot 50. De cijfers na ADL verwijzen naar de nummering in dit album.

[7] Archivo General de Simancas (Valladolid), MPD, 10, 011.

[8] Liliane Dufour, «Du château à la citadelle : la transformation des châteaux siciliens et la construction de la citadelle de Messine», in Gilles Blieck, Philippe Contamine, Nicolas Faucherre en Jean Mesqui (eds.), Le château et la ville : conjonction, opposition, juxtaposition (XIe-XVIIe siècle) (Paris : Éditions du Comité des travaux historiques et scientifiques, 2002), p.291-304.

[9] Valeria Manfrè, «Notas sobre un atlas manuscrito inédito siciliano de 1707», Lexicon. Storia e architectura in Sicilia e nel Mediterraneo, 26-27, (2018), p.33-42.

[10] Martens en Ottenheym, Fortifications and Water Works, p.377-378.

[11] Alison Hoppen, The fortification of Malta by the Order of St. John (Edinburgh, 1979), p.59-61. Mederico Blondel was de broer van de befaamde wiskundige François Blondel, auteur van Nouvelles manière de fortifier les places (Paris et Amsterdam: L’auteur et P. Mortier, 1683) en van L’art de jetter les bombes (Paris: L’Auteur au Faux-bourg S. Germain et Nicolas Langlois, 1683).

[12] Hoppen, The fortification of Malta, p.58-59.

[13] Malta, La Valletta, Palace Armoury Museum.

[14] Hoppen, The fortification of Malta, p.92; Stephen C. Spiteri, Fortresses of the Knights (Malta: Book Distributores Limited, 2001), p.303.

[15] Quentin Hughes, Malta. A guide of fortifications (La Valletta, 1993), p.221 ; Spiteri,  Fortresses of the Knights, p.265.

[16] Zie hierover o.a.: Edoardo Carraciolo, La ricostruzione della Val di Noto, (Quaderno,, vol.6) (Palermo, 1964) ;  Liliane Dufour, Bernard Huet en Henri Raymond, Urbanistique et société baroques. Premiers résultats d’une recherche exploratoire sur la Sicile après le séisme des 9 et 11 janvier 1693 (Paris, 1977) ; Maria Giuffrè, La Sicile baroque (Paris : Citadelles et Mazenod, 2007), p.20-22.

[17] Dufour, Huet en Raymond, Urbanistique et société baroques, p.10.

[18] Dufour, Huet en Raymond, Urbanistique et société baroques, p.12.

[19] Giuffrè, La Sicile baroque, p.22. Lombaerde, «Military engineers and Scientists from the Southern Netherlands in Service of the Spanish King», in: Lombaerde (ed.), Early Modern Urbanism and the Grid. Town Planning in the Low Countries in International Context. Exchanges in Theory and Practice 1550-1800 (Turnhout: Brepols, 2011), p.150-160.

[20] Zie hierover o.a.: Fernando Cobos Guerra, «Technical and systematic keys and context of Hispanic fortifications on Western Mediterranean coast», in: Pablo Rodríguez-Navarro (ed.), Defensive Architecture of the Mediterranean. XV to XVIII centuries (Valencia: Editorial Universitat Politècbica de Valencia, 2015), vol.1, p. XIX-XXXIV.

[21] Charles van den Heuvel wees hierop reeds in zijn doctoraat: zie Charles Van den Heuvel, ‘Papiere Bolwercken’. De introductie van de Italiaanse stede- en vestingbouw in de Nederlanden (1540-1609) en het gebruik van tekeningen (Alphen aan de Rijn: Canaletto, 1991), p.22.

[22] Defensielijnen zijn geschutslijnen van het musket, die vanop de courtine vertrekken en het naastliggende bastion bestrijken. Er zijn twee soorten defensielijnen: de strijkende defensielijn loopt vanaf een welbepaald punt op de courtine door tot aan de saillant van het naastliggende bastion, de bestendige defensielijn vertrekt van het snijpunt van de courtine met de teruggetrokken flank en loopt door tot aan de saillant van het naastliggende bastion.

[23] Lombaerde, «Los tratados de artillería, guerra y fortificacíon realizados en los Países Bajos Meridionales’. La difusión en el mundo ibérico e iberoamericano», in: Werner Thomas en Eddy Stols (eds.), Un mundo sobre papel. Lybros y grabados flamencos en el imperio Hispanoportugués (siglos XVI-XVIII) (Leuven: Acco, 2009), p.339-362.

[24] Sebastián Fernández de Medrano, El architecto perfecto en el arte militar (Antwerpen:Hendrik en Cornelius  Verdussen, 1708), p.16-22 en p.96.

[25] Ibid., p.78-95.

[26] Allain Manesson Mallet, Les Travaux de Mars (Paris : J. Janssonius van Waesberge et al., 1671-1672), dl.1, p.89.

[27] Jean-Yves Besselièvre (ed.), Vauban. La forteresse idéale (Paris : Éditions La Maison d’à côté, 2007), p.39-41.

[28] Medrano, L’ingénieur pratique ou l’Architecture militaire et moderne (Bruxelles : Lambert Marchant, 1706), boek 1.

[29] Hoppen, The fortification of Malta, p.191. Deze vestingbouwkundigen worden als adviseurs opgegeven, maar blijken niet op Malta te zijn geweest. Van de wiskundige Pierre Mallet is een vestingbouwkundig traktaat gekend : L’architecture militaire, ou les fortifications particulières , générales et universelles (Paris: Théodore Girard, 1666).

[30] Manfrè, «Memoria del potere e gestione del territorio attraverso l’uso delle carte. La Sicilia in un atlante inedito di Gabriele Merelli del 1677», Anuario del Arte, 22, (2010), p.161-188.

[31] Voor deze afbeelding en de volgende in de vestingatlas van de Ligne, zie: Pierre Mouriau de Meulenacker (coörd.), Fortification du Royaume de Sicile d’après le manuscript original du Château de Beloeil (Bruxelles: Société Royale des Bibliophiles et Iconophiles de Belgique, 2020).

[32] Zie in dit verband: Philippe Prost, «La mise en cause de la guerre de siège et de la fortification bastionnée (1763-1800)», in : Isabelle Warmoes en Victoria Sanger (eds.), Vauban. Bâtisseur du Roi-Soleil (Paris :  Somogy Éditions d’Art, 2007),  p. 340-349.

[33] Hughes, Malta. A guide to the fortifications, p.169-170.

[34] Over deze kwestie, zie: Cobos-Guerra, Technical and systematic keys and context of Hispanic fortifications, p.XIX-XXXIV.

[35] Deze toren staat ook afgebeeld in: Plantas de diferentes Plazas de España, Italia, Flandes & Las Indiass, Madrid, 1699, bewaard in: Stockhom: Krigsarchivet (KAS), Handritade Kartverk, vol.25, 85.

[36] En barbette vuren betekent dat achter de bastions geschut wordt opgesteld waarvan de vuurwerking over de borstwering heen van de voorliggende bastions kan vuren en van een ruimer overzicht over het terrein kan genieten.

[37] Hoppen, The fortification of Malta, p.82.

[38] Spiteri, Fortresses of the Knights , p.227-228.

[39] Deze transcriptie werd door de auteur in situ gemaakt op basis van de nog deels goed leesbare tekst boven de toegangspoort in 2013. Waarschijnlijk is de laatste regel van deze tekst onvolledig.

[40] Zie hierover: Hoppen, «Military Engineers in Malta, 1530-1798», Annals of Science, XXXVIII, 4, (1981), p.413-433 in het bijzonder p.420-424; Emanuel Buttigieg, Franco Davies en Fleur Nrincat, «The Knights of Malta, 1530-1798: Aspects of military-religous masculinity», Revista Universitaria de Historia Militar, 8, 17, (2019), p.146-173, in het bijzonder p.171.

[41]  Over het bestaan van deze atlassen, zie o.a. : Manfrè, «La Sicilia de los cartógrafos: vistas, mapas y corografías en la Edad Moderna», in : Anales de Historia del Arte, 23, (2013), p.79-94. Voor de stedenatlas Teatro Geografico, zie: Nicola Aricò, ‘Carlos de Grunenbergh e le città Ioniche del Theatro Geografico Antiguo y Moderno del Reyno de Sicilia (1686)’, Lexicon, 7, 2008, p.23-26. Voor een atlas in manuscript uit 1707, zie: Manfrè, Notas sobre un atlas manuscrito inédito siciliano, nr.26-27.

[42] De vorm van een V-vormige tenaille wordt gebruikt indien de tenaille met een toegang tot de stad of de vesting verbonden is. In andere gevallen wordt de klassieke rechte vorm met gebroken uiteinden aangewend.

[43] Archivo General de Simancas (Valladolid), MPD, 10, 019.

[44] Aricò, Carlos de Grunenbergh e le città Ioniche, p.29.

[45] Archivo General de Simancas (Valladolid), MPD, 10, 005. Dit nieuwe ontwerp wordt in opdracht van Francisco de Benavides, onderkoning van Sicilië, getekend. De meeste ontwerpen van Grunenbergh dateren uit de periode tijdens zijn bestuur van 1678 tot 1687.

[46] Archivo General de Simancas (Valladolid), MPD, 21, 072.

[47] Archivo General de Simancas (Valladolid), MPD, 05, 038.

[48] Cormontaigne past het systeem van versterkte dubbele contrescarpen toe in zijn project van 1728 voor Thionville. Zie Lombaerde, «‘L’héritage de Vauban dans les projets de fortifications aux XVIIIe et XIXe siècles», in : V. Sanger en I. Warmoes (eds.), Vauban. Bâtisseur du Roi-Soleil, p.320-329, meer bepaald p.323.

[49] Zie: Archivo General de Simancas (Valladolid), MPD, 09, 055. In de bijhorende cartouche staat geschreven dat prins de Ligne de opdracht gaf om deze versterkingen te bouwen en dat ze onder de regering van onderkoning Benavides werden gerealiseerd.

[50] Dit ontwerp komt ook voor in de Merelli-atlas (1677) en in de atlas Teatro geografico antigo y moderna del Reyno de Sicilia (1686).

[51] Blijkbaar werd de tweede contrescarp achteraf vervangen door een ravelijn met twee couvre-faces. Zie Nicolas de Fer, Les forces de l’Europe, ou description des principales villes avec leurs fortifications (Paris : Chez l’Auteur dans l’Isle du Palais sur le Quay de l’Orloge, 1693-95), boek 3, fig.10.

[52] Archivo General de Simancas (Valladolit), MPD, 12, 054.

[53] Hoppen, The fortification of Malta, p.58-59.

[54] Het gebruik van caponnières in de 17de eeuw is uitzonderlijk. Wel komt reeds in de 15de eeuw een caponnière voor in de walgracht van het kasteel van Loches. Ook vertoont de verdediging van de stad Rhodos een precair voorbeeld van een caponnière in de droge gracht.

[55] Zie Lombaerde, L’héritage de Vauban dans les projets de fortifications aux XVIIIe et XIXe siècles, p.325. Ook tijdens het Keizerrijk van Napoleon Bonaparte bij de bouw van tours et réduits modèles worden ze aangewend, zoals in het fort Napoleon in Oostende en in de lunette Oranje voor de citadel van Namen. Nog later onder invloed van het polygonaal systeem van Montalembert krijgen gekazematteerde caponnières een hoofdfunctie in de nieuwe verdedigingssystemen omdat ze zorgen voor het flankeren van de hoofdwal en het bestrijken van de te verdedigen zone tussen gedetacheerde forten, al dan niet in kringstellingen opgesteld.

[56] De aanvaller stelt zijn artillerie in het verlengde van de facen of courtines van de te belegeren vesting op, met als doel de projectielen zodanig af te schieten dat ze, na het treffen, één of meer sprongen maken en zo het naast elkaar opgestelde geschut op de wallen vernielen. Dit heet ricochet-vuur.

[57] Archivo General de Simancas (Valladolit), MPD, 2, 8 ; 8,49 en 21, 071.

[58]  Vauban gebruikt de tenaille met een rechte vorm en met een gebroken uiteinde.

[59] Archivo General de Simancas (Valladolit), MPD, 07, 163.

[60] Archivo General de Simancas (Valladolid), MPD, 05, 119; MPD, 15, 118. Het uitgevoerde plan is terug te vinden op de tekeningen MPD, 11, 029 (toestand 1686) en 71, 098 (toestand 1735).

[61] Het gebruik van gedetacheerde bastions vóór de eigenlijke bastions hebben zowel Pagan als Vauban in zijn zogenaamd 3de systeem toegepast. 

[62] Zie hierover ook Romero Muñoz, The Grunenberghs and their influence on engineering in the Spanish court, p.194-195.

[63] Id., Carlos de Grunenbergh,  2020, met verwijzing naar GS, E, Legajo 3.503, doc.36, fol.81.

[64] Eenzelfde afbeelding van dit fort komt ook voor in een atlas in manuscript Plantas de diferentes Plazas de España, Italia, Flandes & Las Indias Madrid,1699 bewaard in: Stockhom: Krigsarchivet (KAS), Handritade Kartverk, vol.25, 85. Over Montalembert, zie o.a.: Alexander von Zastrow, Handbuch der vorzüglichsten Systeme und Manieren der Befestigungs-Kunst (Berlin: Fr. Lauwe, 1928), p.80-95: Montalembert’s System.

[65] Zie hierover : Prost, Les forteresses de l’Empire (Paris : Éditions du Moniteur, 1991), p.41-43. Wel dient er worden vermeld dat in Tratado de la artillería y uso della platicado […] en las Guerras de Flandes van Diego Ufano, in 1613 in Brussel verschenen, reeds een prent (fig. 188) voorkomt met raserend vuur vanuit een getenailleerde opstelling van versterkingen. Ook François Blondel beeldt in Nouvelle manière de fortifier des places (Paris et Amsterdam: L’auteur et P. Mortier, 1683) reeds een opstelling van versterking af, die een ware voorloper is van Montalemberts perpendiculaire systeem. Deze afbeelding draagt als titel: ‘Plan d’une tenaille fortifiée suivant la nouvelle manière du Sr Blondel’.

[66] Prost, Les forteresses de l’Empire, p.46-47.